Deze post verscheen als artikel: H. Vogel. ‘Loep op lied.’ Groniek 37-3. Groningen (2015): 12-13.
U weet wellicht dat ik mij graag met ‘het lied’ bezighoud. Daarbij ligt mijn hart vooral bij het kerklied. Heerlijk is het te grasduinen in het nieuwe en oude (voor velen onder u weliswaar behoorlijk nieuwe) liedboek.[1] Bij preken die me minder boeien kan ik gelukkig nog altijd in die zalige boeken terecht. De liefde voor die liederen zal ik ook in u ontsteken. Samen gaan we ze lezen, citeren, maar vooral: zingen.
Hoewel de liederen uit deze bundels soms een ander vocabulair hanteren dan wij (u) vanuit reformatische huize gewend zijn (bent), ben ik ervan overtuigd dat dit woordgebruik niet zozeer een barrière alswel een verrijking van het geloofsleven kan zijn. Sommige teksten zult u op het eerste gezicht wellicht ‘zweverig’ of ‘vrijzinnig’ noemen, maar na geïnteresseerde, nauwkeurige lezing blijken ze een rijkdom te bevatten die voordien ondenkbaar was.
Vandaar dit artikel. Als ontdekkingstocht vanuit de wil om de breedte van de Kerk te leren kennen, altijd denkend: die dichter – die medegelovige – heeft blijkbaar andere woorden nodig om zijn geloof te uiten dan ik, hij kán misschien niet anders – hoe ver kan ik meekomen?
Ik merk zelf dat die gedachte in het achterhoofd vruchten afwerpt bij het lezen en zingen van liederen van allerlei snit. Dán ga ik nadenken als ik zing: ‘Dans mee met Vader, Zoon en Geest, kom binnen in hun kring’, of: ‘Geloofd om moeder aarde, Heer’, of zelfs: ‘Ik voel uw kracht en stijg op als een arend.’[2] Waarom zou je dat in hemelsnaam zingen?
Het lijkt me in elk geval voor mezelf leerzaam – en voor u misschien ook, we gaan het merken – dit jaar een aantal liederen onder de loep te nemen. Ik zal daarbij focussen op de tekst en die behandelen als poëzie. Formele zaken als metrum of stijlfiguren passeren af en toe de revue, maar vooral zal ik me richten op interpretatie (thematiek, symboliek, motieven, interpretatie van beeldspraak, etc.). Daarnaast kan het gebeuren dat ik muzikale aspecten van het lied bespreek, maar dat zal de boventoon niet voeren.
Voelt u zich niet bezwaard om liederen die u deden fronsen, juichen of sidderen aan te dragen voor rubriek, dat levert vast een mooi samenspel op. En dat willen we, niewaar?
Als eerste lied lijkt het me boeiend lied 392 uit het nieuwe Liedboek te nemen.[3] Het valt in de rubriek ‘De eerste dag’ (zondag dus, liederen speciaal voor vaste elementen in de zondagse dienst) en subcategorie ‘Maaltijd van de Heer’. We hebben dus te maken met een lied voor de viering van het Heilig Avondmaal. De tekst schreef Jaap Zijlstra (*1933) en de melodie componeerde Wim Ruessink (*1965).
Wie kent de eenvoud van het breken
SpijzigingWie kent de eenvoud van het breken,
de stille omgang van het brood?
Wie hoort de wijn van liefde spreken,
een liefde sterker dan de dood?Er is een kind bereid tot delen,
het komt met brood, het komt met vis,
het geeft zijn voedsel aan de velen,
een weldaad in de wildernis.Er staat tot ons geluk geschreven
dat God zeer overvloedig is,
wij zijn geschapen om te geven,
zo tonen wij zijn beeltenis.Er is een mens ons bijgebleven,
bij brood en wijn hoor ik zijn stem,
als water vloeit zijn kostbaar leven,
een vis is tekenend voor hem.
Dat is nogal een brok symboliek wat ons hoofd daar zo in komt zeilen. Voordat we de inhoud gaan bespreken is het goed kort de formele aspecten van dit gedicht te behandelen. Het gedicht is strofisch, zoals veel kerkliederen, met een vaste indeling in metrum en rijm. Strofische liederen kennen vaak voor elke strofe dezelfde melodie, en vereisten zodoende ook tenminste een vaste strofe- en regelopbouw.
Naast de rijmwoorden vinden we in dit lied her en der klankherhaling en alliteraties: breken-brood, voedsel-velen, weldaad-wildernis, geschapen-geven. Deze klankherhalingen zijn mooi, maar lijken niet heel betekenisvol te zijn. Voor de rest valt op dat alleen de eerste strofe met ‘Wie’ begint en alle andere strofes met ‘Er’.
Voor de inhoudelijke bespreking worden we gelukkig al een eind op weg geholpen door de rubricering (‘Maaltijd van de Heer’) en ondertitel (‘Spijziging’). De ondertitel brengt allereerst een associatie met de wonderbare spijziging, maar evenzo met de spijziging met manna in de woestijn. Deze gegevens kunnen onze interpretatie in de goede richting duwen: we hebben te maken met thematiek rond het Heilig Avondmaal (lijden en sterven van Christus, bemoediging in het geloof, het aspect ‘gemeenschap’, voorproef van het eeuwig bruiloftsmaal) en spijziging (voedsel voor massa’s mensen, uitdelen van brood en vis). Binnen dat kader kunnen we nu de tekst van het lied strofe voor strofe bespreken.
De eerste strofe is een groot vraagteken. Wie begrijpt hoe brood gebroken wordt, hoe wijn van liefde sterker dan de dood kan spreken? Beide elementen van het Avondmaal worden gepresenteerd en gepersonificeerd: stoffelijke zaken krijgen menselijke eigenschappen toegedicht. Of hier een soort transsubstantiatie-leerstuk aan de gang is vraag ik me af, duidelijk is in ieder geval dat hier de vraag wordt gesteld: wat betekenen deze symbolische elementen van deze maaltijd? Wat houdt dat breken in en wat is die liefde die sterker is dan de dood?
In de tweede strofe komt langzaam een antwoord op gang. We zien een kind dat brood en vis deelt: voedsel voor velen. We zien bij de wonderbare spijziging Christus – dienstbaar, klein en nederig als een kind – brood en vis delen aan massa’s mensen, zoals God eens Israël voedde met manna in de woestijn. Weldaden in de wildernis! Deze beide spijzigingen worden wel in verband gebracht met het sacrament van brood en wijn. Voor ons, gereformeerde lijden-en-sterven-gedenkers, misschien vergezocht, maar toch begrijpelijker dan het allereerst lijkt. Christus wil ook óns voeden met zijn zaligheid, in onze eigen donkere wildernis. Hij wil ons overvloedig laven met zijn redding van zonde en schuld.
Zo gezien blijkt God inderdaad, zie strofe drie, zéér overvloedig te willen zijn. De vorige strofe was nog de beschrijving van een tafereel: de wonderbare spijziging. Deze strofe wil universeler zijn: God is überhaupt overvloedig en schiep ons om óók gul te geven. Die eerste twee regels doen denken aan twee psalmgedeelten die vaak bij het avondmaal gelezen of gezongen worden:
Proef en geniet: hoe zoet is de HEER;
gelukkig is de mens die bij Hem gaat schuilen.Jullie, zijn heiligen, heb ontzag voor de HEER,
want degenen die Hem vrezen, komen niets tekort.Overmoedige welpen lijden gebrek en honger,
maar wie de HEER zoeken ontbreekt het aan niets.(Psalm 34:9-11, Willibrordvertaling)
De ogen van alle mensen kijken naar U uit,
U geeft hun voedsel op de juiste tijd;U opent uw handen
en voldoet aan het verlangen van alles wat leeft.(Psalm 145:15-16, Willibrordvertaling)
Er staat inderdaad geschreven dat God zeer overvloedig is, het ontbreekt het aan niets die Hem zoeken, Hij voldoet aan het verlangen van alles wat leeft. Dat stemt tot dankbaarheid en doet een appèl, zo blijkt in de tweede helft van deze strofe. God schiep ons om gevers te zijn, en zó weer te leven ‘naar Zijn beeld’. What would Jesus do is prima in te vullen na Christus’ gedrag in de vorige strofes gelezen te hebben: breken (nederig zijn), van liefde spreken, delen, geven.
Na die brede, universelere derde strofe komen we terug bij het Avondmaal. Christus, de mens bij uitstek, blijft ons bij in het sacrament van brood en wijn: ’bij brood en wijn hoor ik zijn stem.’ Het gemeenschapsaspect van de Maaltijd van de Heer hebben we in de vorige strofen kunnen zien, nu komt wat wellicht de kern is aan bod: Christus’ redding voor de mensheid, voor ons. Aan het kruis vloeit met het water uit de zij Zijn leven weg, om ons te redden. Zo wordt dat water symbool van het ‘water dat leven geeft’. En zo kunnen onze sacramenten tot het kruis herleid worden: reddend water uit de zijde van Christus (de doop, de doortocht door de Rode Zee, het levende water, de rivieren in het Paradijs en in Openbaring), lichaam gebroken en bloed vergoten (het Heilig Avondmaal).
Het komt ons wellicht wat zweverig en onnodig ingewikkeld voor, die ver doorgevoerde symboliek. Voor veel – of enkele, zoals ik – gelovigen is het echter een manier om het geloof juist dichtbij te ervaren: wederom van dichtbij mee te maken hoe het Lichaam breekt, hoe manna valt in een dorre woestijn, hoe brood en vis heilzaam zijn voor velen, hoe wij – jawel – als vissen vrij mogen zwemmen in de rivier van genade uit de zijde van Christus.
En zo komen we bij de laatste zin van het lied, de vis die tekenend voor Christus is (geworden): het ICHTHUS-teken. De vis die tekenend voor Christus is, is ook tekenend voor christenen geworden. Door Zijn redding mogen we zijn als Hij: vissen in het water van de eeuwigheid.
Goed, ik heb mezelf misschien ook wat verloren in de beeldspraak. Daarom even een korte opsomming van enkele motieven uit het lied met connotaties die eraan kleven:
Brood: Lichaam van Christus, brood bij de wonderbare spijziging, manna, voedsel voor velen, element van het Heilig Avondmaal
Wijn: Bloed van Christus, element van het Heilig Avondmaal
Kind: Christus bij de wonderbare spijziging, later volwassen mens (strofe 4), geleden en gestorven
Vis: Vis bij de wonderbare spijziging, water-dier, ICHTUS-symbool (vert.: Jezus Christus Gods Zoon Redder): symbool van kern van het evangelie en van de doop, symbool van Christus(’ volgelingen) geworden
Water: Net als manna een symbool van redding (denk aan water uit de rots), water dat leven geeft, water uit de zijde van Christus, leefomgeving voor vissen[4]
Luister trouwens eens naar een audio-opname van dit lied, dan valt u misschien op dat per strofe de toonhoogte steeds iets hoger wordt. Ook verandert de melodie steeds een klein beetje en wordt ze steeds iets indringender. De ‘universele’ derde strofe krijgt de grootste toonomvang en lijkt ook de meeste nadruk te krijgen: God is overvloedig en wij moeten gevers zijn, uit nederige dankbaarheid. In de vierde strofe wordt halverwege nogmaals van toonsoort veranderd, om uit te komen in de toonsoort waarin het lied begon. De cirkel is rond, brood en wijn zijn van hand tot hand gegaan.
Dat was nogal een lied om mee te beginnen, maar de toon is gezet. Zelf heb ik gemerkt hoe prettig het kan zijn bijbelteksten als uitingen van een langdurige literaire traditie te beschouwen. Een traditie dus waarin beelden, symbolen, zegswijzen een grote plaats hebben, en niet altijd zoveel met historiciteit te maken hebben. Gelukkig hoeft onze hoop niet in het water te vallen als Genesis of Exodus geen geschiedenis bevat. Als kenschets van het zowel het goddelijk als het menselijk zijn blijven ze fier overeind:
Wie kent de eenvoud van het schrijven, de stille omgang van het woord?
Ik hoor het toch van liefde spreken, een liefde sterker dan de dood.
[1] Respectievelijk het Liedboek voor de kerken, (’s-Gravenhage: Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, 1973) en het Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk,(’s-Gravenhage: Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, 2013).
[2] Respectievelijk lied 706 uit Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk, lied 400 uit Liedboek voor de kerken en lied 488 uit Opwekkingsliederen III (Putten: Stichting Opwekkingslectuur).
[3] Liedboek, Zingen en bidden in huis en kerk, 770-771.
[4] Hoewel water vaak met leven of redding geassocieerd kan worden (denk aan de rivieren in de Hof van Eden, of het ‘levende water’) wordt ‘zee’ vaak in verband gebracht met onvoorspelbaar kwaad en duistere machten. Op zee stormt het, op zee kan men verdrinken, in de zee woont Leviathan.
2 reacties