Zingt voor de Heer een nieuw gezang

Dit artikel werd eerder gepubliceerd: H. Vogel. ‘Loep op lied’. Groniek 37-4 (2016): 12-13.

Na mijn bespreking van ‘Wie kent de eenvoud van het breken’ wil ik nu graag lied 225 uit het Liedboek voor de kerken behandelen.[1] De tekst is van Willem Barnard (1920-2010) en Frits Mehrtens (1922-1975) componeerde de melodie.

Zingt voor de Heer een nieuw gezang

Zingt voor de Heer een nieuw gezang!
Hij laaft u heel uw leven lang
met water uit de harde steen.
Het is vol wondren om u heen.

Hij gaat u voor in wolk en vuur,
gunt aan uw leven rust en duur
en geeft het zin en samenhang.
Zingt dan de Heer een nieuw gezang!

Een lied van uw verwondering
dat nòg uw naam niet ondering,
maar weer opnieuw geboren is
uit water en uit duisternis.

De hand van God doet in de tijd
tekenen van gerechtigheid.
De Geest des Heren vuurt ons aan
de heilge tekens te verstaan.

Wij zullen naar zijn land geleid
doorleven tot in eeuwigheid
en zingen bij zijn wederkeer
een nieuw gezang voor God de Heer.

De tekst zit vol met wonderen en symbolen uit Exodus die verbonden worden aan Nieuwtestamentische heilsfeiten. Het is kenmerkend voor Willem Barnard (de echte naam van dichter Guillaume van der Graft) in Genesis en Exodus al de hele heilsgeschiedenis samengebald te willen zien.[2] In Genesis wordt de verhouding tussen God en mens duidelijk zichtbaar: God schiep een paradijselijke wereld en de mens wist die om zeep te helpen. Vervolgens wordt Gods reddingsplan echter steeds duidelijker: er is een uittocht ophanden naar een nieuw vruchtbaar land, een nieuw paradijs.[3] Deze gedachtegang kunnen we prima volgen en hebben we vast vaker gehoord: God die ons uit het diensthuis van de zonde naar zijn eeuwig koninkrijk wil leiden. Barnard gaat echter verder en wil – denk aan de vorige liedbespreking – in allerlei Bijbelse zaken en gebeurtenissen een literair motief of symbool zien. De wolkkolom hangt dan samen met de wolken van Christus’ hemelvaart, de vuurkolom in de nacht laat het vuur van Pinksteren zien, het water van Schelfzee en rots houden verband met de doop en het water dat leven geeft (denk ook aan de paradijselijke rivieren uit Genesis en Openbaring en bij de doop aan het klassieke doopformulier) en de wetgeving bij Sinaï (de wolk is even verder weggetrokken, maar geeft leefregels) wordt vervuld door Pinksteren (de wolken van hemelvaart zijn weggetrokken, maar uiteindelijk wordt Gods Geest uitgestort, als nabije kracht en troost van God).[4] Zo worden sommige zaken uit Genesis en Exodus al gedetailleerd op Gods verdere heilswerk betrokken, een procedé dat Barnard trouwens op heel de Bijbel weet toe te passen.

De eerste strofe heft aan met een voor psalmzangers bekende regel: ‘Zingt een nieuw lied!’ In psalmen wordt deze oproep veelal vergezeld met een zin als ‘want hij heeft wonderen gedaan’.[5] Zo is het ook in dit lied te vinden: ‘Het is vol wondren om u heen’. God wil ons bijvoorbeeld laven met water uit harde steen. Vergeestelijk dit gerust (bij Barnard mag dat): met water dat leven geeft, water van de doop worden we wonderlijk gelaafd (denk ook aan de vorige liedbespreking) en gered.

De tweede strofe geeft nog een Exodus-beeld: de wolk- en vuurkolom. Gods aanwezigheid geeft rust en duur (want is namelijk reddend) en daardoor zin en samenhang. Het is trouwens een paaslied – het staat in elk geval in de categorie ‘paastijd’ in het Liedboek en Barnard was zelf nauw betrokken bij de totstandkoming daarvan – die redding heb ik er dus niet zelf maar bij bedacht. Nee, op paasmorgen kun je juist zingen: ‘[Hij] gunt aan uw leven rust en duur’, namelijk: eeuwige duur!

Op paasmorgen kun je je ook met de derde strofe verwonderen: dat je ‘naam niet onderging’. Dat vereist wellicht wat nadere uitleg. Een naam heeft te maken met de schepping, de geboorte, met je doop.[6] God noemt je naam, is de gedachte, als je gedoopt wordt. In de vroege Kerk was het al snel gebruikelijk in de paasnacht te dopen. In de nacht voor paaszondag werd de hele nacht gewaakt: men bad, las bijbelgedeelten, was stil en zong liederen. In die nacht werd langzaam van Goede Vrijdag naar Pasen geleefd. In de kerk was het donker, maar langzaam werden er tijdens de nacht steeds meer kaarsen aangestoken, totdat het zonlicht doorbrak: Christus’ licht dat de dood overwint! In die wonderlijke paasnacht waarin Christus’ overwinning heel concreet – een tijd zonder elektriciteit uiteraard – werd beleefd, werd ook gedoopt. Verwondering dus: dat je naam niet onderging, verdronk in het doopwater, maar opnieuw werd geboren mét Christus. Uit water dus, en uit de duisternis, met Hem in licht.

Gods werk gaat verder: Zijn Geest vuurt (!) aan om zijn wonderen te zien. Die Geest wil ons namelijk bekeren – tot een ultiem wonder maken, te ver-wonderen. Het vuur van de Geest doet even weer aan de vuurkolom denken: die vuurkolom, God zélf, vuurt het volk aan om Gods wonderen niet te negeren, maar dankbaar verwonderd te blijven en Hem te volgen. Aanvuren en aanvoeren dus – of in steenkolenduits, het is tenslotte Lustrumtijd: anführen und anfuhren. De ‘heilge tekens’ kunnen daarnaast op de sacramenten wijzen, en dat is veelzeggend in een lied voor de paasnacht. Die nacht van opstanding en doop wordt namelijk vanouds voorafgegaan door veertig dagen catechisatie en voorbereiding op doop en avondmaal.[7]

In de laatste strofe opent zich, zoals zo vaak, het perspectief op de eeuwigheid. ‘Hij’ is ‘Wij’ geworden. Wij, Zijn volk, zullen naar het eeuwige Beloofde Land worden geleid en blijven onderweg ons nieuwe gezang zingen: het lied van onze ver-wondering.

Dit lied heeft vijf vaste strofes: vast metrum en rijmschema. Er zijn verschillende klankherhalingen en alliteraties te vinden: zingt-gezang, zin-samenhang-zingt-gezang, laaft-leven-lang, nòg-naam-niet. Daarnaast wordt klank ook ingezet om extra contrasten en betekenissferen aan zinnen te geven. Zie bijvoorbeeld het contrast tussen het warme ‘Hij laaft u heel uw leven lang’ tegenover de ‘harde steen’ – God maakt heilzaam wat dood leek.[8]

Dan nog even kort iets over de melodie. Dit gezang moest uiteraard iets ‘nieuws’ in zich hebben. En dat heeft deze melodie, zij het op oude gronden. Op mij komt de melodie namelijk erg Geneefs (‘psalmerig’) over; denkt u bijvoorbeeld aan de Geneefse psalmen 105 en 138 bij de eerste regel. Tegelijkertijd is een onregelmatige maatsoort als in dit gezang de Geneefse psalmen vreemd. Frits Mehrtens liet zich bij het schrijven van deze melodie inspireren door enkele ‘stromende’ elementen in de tekst: ‘water uit de harde steen’ en ‘opnieuw geboren uit water’. En hoewel het metrum regelmatig lijkt (Zingt voor de Heer een nieuw gezang), wilde Mehrtens voorkomen dat dit strakke accentenpatroon zou leiden tot doorléven (als in doorlééfd geloof) in plaats van dóórleven (tot in eeuwigheid). Ook om die reden is de maatsoort onregelmatiger geworden: minder lettend op een vast metrum, meer lettend op de natuurlijke en passende woordaccenten.[9] Als deze melodie dan ook ‘stromend’ wordt gezongen – bijna reciterend op woord- en zinsaccenten en niet rigide op metrum – ontstaat een prachtig gezongen doopvont, met heilzaam paradijselijk, Schelfzee- of Jordaanwater (uit Christus’ zijde wellicht…).[10]

Ter afsluiting terug naar de tekst. Lees en zing dit lied wat mij betreft dus als een lied tussen de paasnacht en hemelvaart, tussen Egypte en Kanaän, door het water, uit het water, naar het licht, bemoedigd door een vurige Geest. Of zoals Barnard zelf schrijft:

Als zovele gezangen die zich hebben laten gezeggen door de bijbeltaal spreekt het bij verschillende gelegenheden: zeker ook bij de doop, op paas-  en pinksterfeest, als men Avondmaal viert of wanneer dan ook, waar de beseffen van het passcha ter zake zijn, of beter gezegd: waar het bevrijdingsverhaal van Exodus wordt beseft als de waarheid over ons menselijk bestaan.


Noten

[1] Liedboek voor de kerken, (’s-Gravenhage: Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, 1973), 342.

[2] Zie Barnard, W. ‘225’ Een Compendium bij de gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Eds. W. de Leeuw, Th.J.M. Naastepad, W.G. Overbosch, W. Vogel, J. Wit. (Amsterdam: Prof. Dr. G. van der Leeuw-stichting, 1977), 555 en Pfirrmann, M. Uw naam is met wijn geschreven. Bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Willem Barnard / Guillaume van der Graft. Vertaald door S. de Vries. (Zoetermeer: Boekmakerij Gert-Jan Buitink en Uitgeverij Boekencentrum B.V., 1999), 192.

[3] Willem Barnard heeft ook wel eens gesuggereerd Genesis en Exodus om te willen wisselen, Exodus als voorgeschiedenis van Genesis, de Hof van Eden als het Beloofde Land.

[4] Pfirrmann, 187.

[5] Zie bijvoorbeeld Psalm 96:1-3, 98:2 of 149. Dit lied is eigenlijk geschreven voor zondag Cantate, de vierde zondag na Pasen, waarvan de vaste introïtus luidt: ‘Cantate Domino canticum novum’ (Psalm 98: ‘Zingt de Heer een nieuw lied’).

[6] In Barnards poëtica (opvatting over literatuur en poëzie) is een zeer grote kracht aan taal toegekend. Vanaf het moment dat er taal tussen mensen bestaat, kan er gerept worden over het bestaan van een God – wordt God misschien zélf pas geschapen. Het geven van namen – zoals Adam de dieren een naam gaf – is zodoende in de geschiedenis een krachtige wending geweest in het grip krijgen op de wereld om ons heen. Zie bijvoorbeeld de gedichten in zijn eerste bundels: In Exilio (1946) en Mythologisch (1950) en Pfirrmann, 193.

[7] De veertigdagentijd moet dan ook niet verward worden met de meer gereformeerde ‘lijdenstijd’, waarin voornamelijk Christus’ lijden ‘recht betracht’ moet worden. De veertigdagentijd is een tijd die alle kernaspecten van het paasevangelie (dus ook opstanding) wil behandelen, zodat het paasfeest op een waardige manier gevierd kan worden. Het lijden van Christus staat centraal in de Stille of Goede Week. Zie Koopmans, J. Het kerkelijk jaar. (Wageningen: H. Veenman & zonen, 1941), 8-9.

[8] Pfirrmann, 188.

[9] Mehrtens, F.A. ‘225’ Een Compendium bij de gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Eds. W. de Leeuw, Th.J.M. Naastepad, W.G. Overbosch, W. Vogel, J. Wit. (Amsterdam: Prof. Dr. G. van der Leeuw-stichting, 1977), 556.

[10] Dit is een opname in onze vertrouwde Martinikerk met Sietze de Vries als organist. Het lied wordt rustig en stromend gezongen, waarbij de orgelbegeleiding zeer functionele tonen tussen de regels speelt: telkens drie tonen op elke laatste noot van een regel, zodat de volgende regels als vanzelf een aanvang neemt.

1 reactie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: