De afgelopen tijd schreef ik een iets langer, meditatiever orgelstuk rond Psalm 119, waarin ik vrij slaafs de tekst volg (vertaling Naardense Bijbel).
Werkwijze
Deze compositie schreef ik volgens een nogal strikt procedé, om te zien of dat andere, extra lagen en lijnen in de tekst naar voren zou brengen:
- Het stuk telt 176 maten, één voor elk psalmvers
- Het is een alfabetpsalm (acrostichon): 22 letters, steeds na 8 verzen de volgende letter (8×22=176). Na 8 maten laat ik de pedaaltoon steeds een halve toon stijgen;
- De stemmen in linker- en rechterhand spelen óp die pedaaltoon intervallen die bepaald worden door woorden in de tekst. Verschillende terugkerende woorden heb ik een interval gegeven (wet = kwint; verdrukking = kleine secunde; hart = grote terts; etc.). Als die woorden in het vers voorkomen, veranderend de tonen daardoor, als er geen/weinig zulke woorden voorkomen, blijven ze gelijk.
(Zoiets zou je eigenlijk door AI moeten laten doen, maar goed).
Wat levert het op?
Wat mij betreft een atmosfeer waarin zowel vertrouwen en dankbaarheid als twijfel en angst naast elkaar bestaan. Het ‘ik’ lijkt zichzelf/God aan te vuren, te herinneren aan wat ‘goed doen’ is, overschreeuwt zichzelf een beetje, valt nogal in herhaling en, vooral, lijkt onophoudelijk te hunkeren naar recht, bevrijding, nabijheid.
Bij het hardop meelezen van de tekst in het filmpje viel het me op dat je steeds nét te weinig tijd hebt en gehaast aan het volgende deel moet beginnen. Niet bepaald rustgevend, maar het versterkte voor mij wel de ervaring van paradoxen in de tekst: vertrouwen/onrust, dankbaarheid/wrok, vastberadenheid/twijfel. Je struikelt bijkans over de strijdige emoties. Een vorm van meditatie misschien, en dan eentje die niet zo comfortabel is.
Foto (links) van Paul Volkmer op Unsplash.
1 reactie